Over de balans en buffers

Inkomsten en uitgaven in balans

De kerntaak van een pensioenfonds is het in een goede balans brengen en houden van alle bezittingen en de verplichtingen. Dat is nog niet zo eenvoudig.

Pensioenfondsen ontvangen premies van werkgevers en werknemers; dat zijn de inkomsten. Die premies worden belegd totdat de opgebouwde pensioenen worden uitgekeerd. Vanaf het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd gaat het pensioenfonds ouderdomspensioen uitkeren. Dè uitdaging voor een pensioenfonds zit er in dat er meestal heel veel jaren zitten tussen het ontvangen en beleggen van premies en het uitkeren van pensioen. Dat verschil in tijd is zichtbaar op de balans van een pensioenfonds. Een pensioenfonds is een grote pot met geld die opzij is gezet voor de uitkeringen in de toekomst. Het pensioenfonds moet ervoor zorgen dat er niet alleen vandaag en volgend jaar maar ook ver in de toekomst voldoende geld in kas is zodat die uitkeringen ook daadwerkelijk kunnen plaatsvinden. Hoeveel geld er in kas zit en of dat voldoende is kun je zien op de balans van een pensioenfonds.

Hoe lees ik de balans van een pensioenfonds?

Iedere balans, en dus ook die van een pensioenfonds, heeft twee kanten. Aan de linkerkant staan alle bezittingen en dat zijn bij een pensioenfonds doorgaans alle beleggingen. Aan de rechterkant van de balans staan de pensioenverplichtingen en schulden en, als het meezit, het eigen vermogen ofwel de buffers van het pensioenfonds. We zullen deze zaken eens in detail bekijken.

De beleggingen

Pensioenfondsen zijn allemaal grote potten met geld en dat geld wordt belegd. In een ander hoofdstuk zullen we uitleggen hoe pensioenfondsen beleggen. Voor nu volstaan we met de opmerking dat pensioenfondsen die grote pot met geld beleggen in een brede schakering van verschillende soorten van beleggingen. Dat zijn meestal: geld op deposito, obligatieleningen (in diverse soorten), aandelen, onroerend goed en andere soorten van beleggingen zoals private equity en zelfs openbare infrastructuur (tolwegen of toltunnels bijvoorbeeld).

De totale waarde van die beleggingen staat dus aan de linkerkant van de balans. De waarde van de beleggingen wordt gemeten aan de hand van koersen op de financiële markten. Die koersen bewegen iedere dag op en neer. Sommige beleggingen zijn niet genoteerd op een beurs, daar worden dan waarderingen voor gemaakt die afgeleid zijn van koersen.

De linkerkant van de balans is niet zo spannend en redelijk gemakkelijk te begrijpen. De rechterkant is echter veel complexer.

De waarde van de pensioenverplichtingen

Het meest complexe deel van de balans van een pensioenfonds zijn de pensioenverplichtingen. De balans van een pensioenfonds laat aan de rechterkant de waarde zien van alle toekomstige pensioenuitkeringen. Dat zijn de uitkeringen van volgende maand, volgend jaar, over 5 jaar, over 25 jaar, over 50 jaar enzovoorts aan alle vaak duizenden deelnemers van het fonds. Hoe berekent een pensioenfonds dat nou?

Het pensioenfonds heeft een uitgebreide en gedetailleerde administratie waarin alle deelnemers zijn opgenomen, inclusief het recht op de pensioenuitkering die ze hebben opgebouwd. Maar dat kun je niet zomaar bij elkaar optellen. Eerst moet het pensioenfonds gaan schatten hoe lang ze moeten uitkeren aan iedere deelnemer. Ze gebruiken schattingsmethoden en statistische gegevens om de verwachte levensduur van deelnemers uit te rekenen en daarmee de verwachte uitkeringsduur. Pensioenfondsen kunnen redelijk nauwkeurig inschatten wat de verwachte levensduur (en dus verwachte uitkeringsduur) is voor een pas toegetreden 25 jarige deelnemer, voor een wat oudere werknemer van 55 jaar, voor een net gepensioneerde deelnemer van 67 jaar, voor een gepensioneerde van 80 jaar enzovoorts. Wat het extra complex maakt is dat veel deelnemers een partner of kinderen hebben die recht hebben op nabestaandenpensioen indien de deelnemer overlijdt. Dus moeten pensioenfondsen ook nog inschatten hoeveel deelnemers nu of in de toekomst een partner zullen hebben en hoe lang die partners zullen leven. Gelukkig bestaan er actuarissen die dat graag uitrekenen.

Voor die enorme groep van deelnemers wordt dus geschat hoeveel er in totaal moet worden uitgekeerd volgende maand, volgend jaar, over 5 jaar, over 25 jaar en over 50 jaar enzovoorts. Na afloop van al die rekenarij is er een overzicht van het totaal van de verwachte uitkeringen per jaar voor de komende pakweg 70 jaar van het pensioenfonds. En dan begint de volgende stap: hoe tel ik al die uitkeringen bij elkaar op?

Een uitkering die volgend jaar wordt uitbetaald kun je niet zomaar optellen bij de uitkering die over 50 jaar zal worden betaald. De waarde van € 1 in 2022 is anders (hoger) dan de waarde van € 1 die over 50 jaar wordt uitbetaald. Immers je hebt voor die € 1 te betalen in 2072 nog 49 jaar geld in kas en de tijd om daar rente over te verdienen. Dat heet in vaktaal de tijdswaarde van geld. Je hebt een rentepercentage nodig om toekomstige uitkeringen allemaal terug te rekenen naar de datum van vandaag, de balansdatum. Dat wordt de rekenrente genoemd.

Er zijn uitgebreide en soms emotioneel heftige maatschappelijke discussies over die rekenrente. In een ander hoofdstuk gaan we daar een keer wat dieper op in. Voor dit onderwerp volstaan we met de simpele constatering dat de Nederlandse wet precies voorschrijft welke rekenrente moet worden gebruikt door pensioenfondsen om de totale waarde van de uitkeringsverplichtingen te bepalen. Een pensioenfonds gebruikt dus de wettelijk voorgeschreven rekenrente om alle toekomstige uitkeringen bij elkaar op te tellen en zo wordt de totale waarde van die uitkeringsverplichtingen bepaald. Op de rechterkant van de balans wordt dat de technische voorziening genoemd.

Het eigen vermogen en de buffers

Het eigen vermogen is het sluitstuk van de balans en heel eenvoudig te bepalen: je neemt de totale waarde van alle beleggingen (de linkerkant) en trekt daar de waarde van de uitkeringsverplichtingen vanaf. Een positief verschil (meer beleggingen dan verplichtingen) betekent dat er meer geld in kas is dan er naar verwachting zal worden uitgekeerd. En dat is natuurlijk prettig. Maar het komt regelmatig voor (zeker de afgelopen 15 jaar) dat de waarde van de verplichtingen hoger is dan de waarde van de beleggingen. Er is dan een tekort en dan heeft een pensioenfonds op termijn een probleem.

Wat is de dekkingsgraad van een pensioenfonds?

Als je het vorige hoofdstuk hebt gelezen en begrepen dat is dit een relatief makkelijk te beantwoorden vraag. De dekkingsgraad is een percentage dat de verhouding aangeeft tussen de waarde van de pensioenverplichtingen en de waarde van de beleggingen op de balans. In een formule vorm: Waarde beleggingen / waarde verplichtingen = DG%

  • Een dekkingsgraad van 100% betekent dat de waarde van de pensioenverplichtingen precies gelijk is aan de waarde van de beleggingen.
  • Een dekkingsgraad van 125% betekent dat de beleggingen 25% meer waard zijn dan de pensioenverplichtingen.
  • Een dekkingsgraad van 90% betekent dat het pensioenfonds 10% tekort komt. De waarde van de beleggingen is (10%) lager dan de waarde van de pensioenverplichtingen.

Jouw pensioenfonds publiceert in ieder geval twee verschillende dekkingsgraden en soms nog wel meer. Wat betekenen die verschillende dekkingsgraden? Hier een paar voorbeelden.

  • De actuele dekkingsgraad: dat is de dekkingsgraad op een bepaalde datum, bijvoorbeeld eind vorige maand, eind vorig jaar. Deze dekkingsgraad wordt aan het einde van iedere maand berekent en kan sterk op en neer gaan door bewegingen op de financiële markten.
  • De beleidsdekkingsgraad: dat is het gemiddelde van de actuele dekkingsgraad over de laatste 12 maanden. Doordat dit een gemiddelde is, beweegt deze dekkingsgraad minder sterk. De beleidsdekkingsgraad wordt gebruikt door het bestuur van een pensioenfonds voor het nemen van bepaalde beleidsbeslissingen.
  • Reële dekkingsgraad: dat is de dekkingsgraad als het pensioenfonds rekent met jaarlijkse indexatie in plaats van met vaste uitkeringen. Dit kan inzicht geven in de (on)mogelijkheden voor indexatie in de toekomst.

Hoe belangrijk is de dekkingsgraad?

De financiële positie van een pensioenfonds is belangrijk voor de deelnemers. Op zijn minst moet een pensioenfonds voldoende beleggingen hebben om alle uitkeringen nu en in de toekomst te kunnen betalen. Dus een dekkingsgraad van 100% of hoger is eigenlijk wel het minimum.

Hoe hoger de dekkingsgraad, hoe groter de financiële gezondheid van een pensioenfonds en dat is goed voor de deelnemers. Dat betekent meer zekerheid en wellicht zelfs indexatie in de toekomst.

Een dekkingsgraad beneden de 100%, een tekort dus, is een probleem voor een pensioenfonds, zeker als verwacht wordt dat het in de toekomst niet veel beter zal worden. Het bestuur van een pensioenfonds moet dan maatregelen gaan nemen om ervoor te zorgen dat de dekkingsgraad weer 100% of hoger wordt.

Over buffers

In de voorgaande paragrafen hebben we uitgelegd dat een pensioenfonds een dekkingsgraad van minimaal 100% moet hebben om alle toegezegde uitkeringen te kunnen nakomen. Maar die 100% kan snel lager worden als de beleggingsresultaten tegenvallen of wanneer blijkt dat de deelnemers gemiddeld langer leven.

Nederlandse pensioenfondsen zijn daarom wettelijk verplicht om extra buffers aan te houden. Die extra buffers moeten dit soort risico’s kunnen opvangen. Hoeveel extra buffer een pensioenfonds moet aanhouden hangt dan ook af van hoeveel (beleggings)risico’s een fonds neemt. Neemt een fonds veel risico dan zijn de verplichte buffers hoger.

Er zijn in het Nederlandse pensioenstelsel twee bufferniveau’s gedefinieerd:

  • Minimaal Vereist Eigen Vermogen (MVEV) is de minimaal vereiste buffer en bedraagt voor verreweg meeste pensioenfondsen ongeveer 4%. Dus de MVEV vereist een minimale dekkingsgraad van 104%.
  • Vereist Eigen Vermogen (VEV) is afhankelijk van hoeveel beleggingsrisico een pensioenfonds neemt en ligt altijd boven het MVEV. Er is een ingewikkelde formule waarmee uitgaande van de beleggingsmix van het pensioenfonds wordt berekend hoe hoog het VEV moet zijn. Een pensioenfonds met een gebruikelijke beleggingsmix komt al gauw op 125% uit.

In het jaarverslag van jouw pensioenfonds kun je lezen hoe hoog het MVEV en VEV zijn voor jouw pensioenfonds.

Wanneer de dekkingsgraad van een pensioenfonds beneden het VEV ligt dan is er sprake van een tekort. Ligt de dekkingsgraad beneden het MVEV dan is er een dekkingstekort.

Wat gebeurt er bij een tekort?

Een pensioenfonds moet maatregelen nemen indien de dekkingsgraad beneden MVEV of VEV ligt.

Ligt de dekkingsgraad beneden het VEV dan moet het pensioenfonds een herstelplan opstellen en ter goedkeuring indienen bij De Nederlandsche Bank. In het herstelplan maakt het pensioenfonds hoe het denkt de komende jaren weer boven het VEV uit te komen. Meestal komt dat herstel uit extra inkomsten zoals premies en beleggingsresultaten. Het pensioenfonds krijgt tijdens die herstelperiode een aantal beperkingen opgelegd. Zo mag het pensioenfonds geen extra beleggingsrisico’s gaan nemen en ook geen indexaties toekennen.

Als de dekkingsgraad langere tijd (5 jaar) beneden het MVEV ligt (dus onder die 104%) is er sprake van serieuze problemen en moet een pensioenfonds ingrijpende maatregelen nemen. Meestal betekent dit dat een pensioenfonds de uitkeringen en opgebouwde rechten moet verlagen, dat heet korten. Het pensioenfonds moet door kortingen weer boven het MVEV uitkomen. Dat mag over een aantal jaren uitgesmeerd worden.

Hoe gezond is mijn pensioenfonds?

In het jaarverslag kun je lezen wat de dekkingsgraad is ten opzichte van MVEV en VEV. Het jaarverslag zal altijd beschrijven of er sprake is van een herstelplan en of het pensioenfonds op schema ligt om binnen de herstelperiode het VEV te bereiken. Als er sprake is van een dekkingstekort zal in het jaarverslag aandacht worden geschonken aan de kansen op het doorvoeren van kortingen.