Over premies en premiebeleid

Hoe krijgt een pensioenfonds voldoende geld in kas om al die toegezegde uitkeringen te doen? Dat gaan we bespreken in dit hoofdstuk.

Inkomsten van een pensioenfonds

Een pensioenfonds kent rechten op een uitkering toe aan zijn deelnemers in ruil voor de betaling van premie tijdens de opbouwfase. Die premieinkomsten worden belegd en genereren (hopelijk) beleggingsrendementen. Deze twee belangrijkste bronnen van inkomsten zullen we hieronder bespreken.

Jaarlijkse opbouw van pensioenrecht

Een actieve deelnemer bouwt ieder jaar een stukje extra pensioenrecht op. Die opbouw wordt berekend op basis van het salaris van de deelnemer en het zogenaamde opbouwpercentage. Hieronder een voorbeeld hoe dat werkt.

Stel een deelnemer verdient een jaarsalaris van € 50.000. Het pensioenfonds gebruikt een jaarlijks opbouwpercentage van 1,875% (40 jaar werken levert dan een pensioen van 75% van het salaris op). De opbouw van de deelnemer per jaar is dan als volgt:

– jaarsalaris € 50.000

– af: AOW franchise € 14.800 (over de toekomstige AOW mag fiscaal geen pensioen worden opgebouwd)

– pensioengrondslag € 35.200

– opbouw = 1,875% x € 35.200 = € 660

Deze deelnemer bouwt ieder jaar dus € 660 extra ouderdomspensioen op.

Premie voor de opbouw

Ieder jaar wordt een stukje nieuwe pensioenopbouw ingekocht en daarvoor brengt een pensioenfonds een premie in rekening bij de werkgever en de werknemers. Hoe die premie wordt verdeeld tussen werkgever en werknemers is een zaak van onderhandelen tussen werkgever en vakbonden/werknemers. Het pensioenfonds is enkel geïnteresseerd in het totale premie bedrag dat binnenkomt.

Hoe hoog moet de premie zijn? Dat is een van de belangrijkste beslissingen die een pensioenfonds ieder jaar moet nemen. De berekening van de premie is redelijk complex maar we proberen het zo eenvoudig mogelijk uit te leggen aan de hand van een voorbeeld met slechts twee actieve deelnemers.

De premie is de kostprijs van een jaar extra opbouw en moet voldoende zijn om het in de toekomst benodigde kapitaal voor die extra opbouw te financieren. Hieronder een sterk vereenvoudigd voorbeeld hoe die kostprijs wordt berekend.

Een pensioenfonds heeft twee actieve deelnemers die allebei een pensioengrondslag van € 35.200 (zie vorige voorbeeld) hebben en een opbouw in 2022 van 1,875%. De ene deelnemer is 30 jaar oud en de andere deelnemer 55 jaar. De pensioendatums liggen in respectievelijk 2059 en 2034.

De eerste stap is het berekenen van het benodigde kapitaal op de pensioendatum dat nodig is om een levenslang jaarlijks pensioen van € 660 te betalen. De geschatte levensverwachting voor beide deelnemers op de pensioendatum is 20 jaar; ze zullen dus allebei naar verwachting 20 keer € 660 ontvangen. Hoeveel kapitaal moet het pensioenfonds hebben om dat te kunnen financieren? De berekening daarvoor gebruikt de tijdswaarde van geld en de rente is daarin belangrijk. Bij een rente van 0% is het simpel: 20 x € 660 = € 13.200 kapitaal is nodig voor iedere deelnemer op de pensioendatum. Bij een rente van 2% is de uitkomst € 11.007 kapitaal. Dit bedrag is lager omdat er 20 jaar lang nog 2% rente wordt verdiend; je hebt bij een hogere rente dus minder premie nodig.

We hebben nu het benodigde kapitaal, namelijk € 11.007 in 2059 en € 11.007 in 2034. Maar dat is kapitaal dat respectievelijk 37 jaar en 12 jaar in de toekomst ligt. We moeten bepalen hoeveel premie er in 2022 moet worden betaald zodat het benodigde kapitaal beschikbaar is in 2059 en 2034 bij de start van de uitkeringen. Ook daarvoor gebruiken we een berekening met rente. Die berekening is alweer simpel bij 0% rente: er wordt tot 2034 en 2059 geen rente verdiend dus het benodigde kapitaal (en dus de premie) in 2022 is € 13.200 per deelnemer. Voor beide deelnemers is de premie gelijk.

Maar bij een rente van 2% ligt de situatie heel anders.

Het benodigde kapitaal in 2022 voor de 30 jarige bij 2% rente is € 5.290. Dit bedrag zal 37 jaar 2% verdienen en wordt dan de benodigde € 11.007 in 2059. Voor de 55 jarige zijn er nog 12 jaar te gaan tot de ingangsdatum van het pensioen en dus minder jaren waarin 2% rente wordt verdiend. Om op € 11.007 uit te komen is er meer premie nodig in 2022, namelijk € 8.679.

Het premiepercentage voor de jongere deelnemer is € 5.290 / € 35.200 = 15% van de pensioengrondslag. Voor de 55 jarige deelnemer is het premiepercentage 24,6%.

Het voorbeeld laat zien dat leeftijd en rente een grote rol spelen bij het berekenen van de benodigde premie. Jongere deelnemers hebben nog een lange periode te gaan tot aan hun pensioendatum; de premie die ze storten kan langer rente verdienen. Daarom kan de premie voor een jongere deelnemer veel lager zijn. Een oudere deelnemer heeft meer premie nodig bij dezelfde opbouw.

In dit voorbeeld heeft het pensioenfonds in totaal € 5.290 + € 8.679 = € 13.969 nodig over het jaar 2022. Dit wordt ook wel de actuarieel kostendekkende premie genoemd.

Hoeveel premie brengt het pensioenfonds daadwerkelijk in rekening? Dat hangt af van het premiebeleid.

Premiebeleid: dempen of niet?

In het premiebeleid van het pensioenfonds wordt bepaald hoeveel premie een pensioenfonds in rekening zal brengen voor ieder nieuw jaar opbouw. Die in rekening te brengen premie kan hoger of lager zijn dan de in de vorige paragraaf besproken actuarieel kostendekkende premie (€ 13.969 in het voorbeeld).

  • Alle pensioenfondsen zetten een kostenopslag op de jaarlijkse premie. Die kostenopslag is bedoeld om de uitvoeringskosten in de toekomst te kunnen betalen.
  • Sommige pensioenfondsen kiezen ervoor om de premie te dempen. Dat betekent dat ze rekenen met een hogere rente. Deze pensioenfondsen gaan ervan uit dat ze in de toekomst altijd meer beleggingsrendement zullen realiseren dan de rekenrente voor de actuarieel kostendekkende premie. Een hogere rente betekent een lagere premie, en dat heet premiedemping.
  • Sommige pensioenfondsen gaan uit van de actuarieel kostendekkende premie en zetten daar nog een opslag op voor de vorming van buffers. Zij berekenen dus een veel hogere premie.

De invloed van demping op de premie kan zeer groot zijn. Als het pensioenfonds in ons voorbeeld uitgaat van een rente van 4% wordt de totale premie € 8.012, ofwel 57% van de actuarieel kostendekkende premie. Dat wordt een premiedekkingsgraad van 57% genoemd.

Vooral de grote bedrijfstakpensioenfondsen hebben de afgelopen jaren de premie flink gedempt. Sommige fondsen werkten met een premiedekkingsgraad tot 75%. Dat is natuurlijk geen probleem zolang die hoger rendementen ook worden gerealiseerd. Het effect van premiedemping is dat ieder jaar de dekkingsgraad een stukje lager wordt. Immers de toename van de bezittingen (met de premie) is lager dan de toename van de pensioenverplichtingen (met de actuarieel kostendekkende premie). Pensioenfondsen met een gedempte premie nemen dus meer risico op onderdekking en kortingen.

Helaas voor deze fondsen is dat extra rendement er niet gekomen. De rendementen waren weliswaar hoog maar niet genoeg om ook de effecten van de lagere rente op de verplichtingen te dekken.

De fondsen die de afgelopen jaren een kostendekkende premie in rekening hebben gebracht zijn financieel veel gezonder. Zij waren minder afhankelijk van hogere rendementen en meestal dekten zij ook de renterisico’s in belangrijke mate af. Dat leggen we in een apart hoofdstuk uit.

Lagere premie, lagere opbouw?

Het is best te begrijpen dat veel pensioenfondsen de afgelopen jaren, ondanks de dalende rente, de premies niet wilden of konden verhogen. In ons voorbeeld zie je dat bij een rente van 0% de totale premie uitkomt op € 26.400, ofwel bijna het dubbele van de premie bij een rente van 2%! Werkgevers en werknemers konden en wilden die verdubbeling van de premie niet betalen.

De besturen van veel pensioenfondsen hadden lange tijd de verwachting dat de rentedaling niet zo lang zou duren en dus was het begrijpelijk dat ze wel konden leven met een gedempte premie. Helaas bleek de werkelijkheid wat spannender dan de verwachtingen. De rente bleef lange tijd dalen en pas in 2021 was er weer een stijging zichtbaar.

Een alternatief voor het omgaan met een sterke stijging van de premie is het verlagen van de jaarlijkse pensioenopbouw. In ons voorbeeld zou de pensioenopbouw moeten worden verlaagd van 1,875% naar ongeveer 1,0% om de premie min of meer gelijk te houden bij een rente van 0%.

Conclusie premie

Het voorgaande laat zien dat een evenwichtig premiebeleid de afgelopen periode niet makkelijk was. Fondsen met een sterke premiedemping hebben lange tijd last gehad van (te) lage dekkingsgraden en soms zelfs moeten korten.

Een verlaging van de opbouw is natuurlijk een nadeel voor de actieve deelnemers; zij krijgen later duidelijk minder pensioen. Maar premiedemping is in het nadeel van de slapende en gepensioneerde deelnemers. Immers bij premiedemping krijgen actieve deelnemers een opbouw waar ze onvoldoende premie voor betalen. Dat verschil komt ten laste van de andere deelnemers. Ieder pensioenfonds bestuur moet een eigen afweging maken over wat evenwichtig is: premiedempen, opbouw verlagen of een combinatie daarvan.

Beleggingsrendement

Het onderwerp beleggingsrendement wordt in een apart hoofdstuk over beleggingsstrategie in detail besproken. In het kort komt het erop neer dat het te behalen beleggingsrendement afhankelijk is van de beleggingsstrategie en hoeveel beleggingsrisico daarin wordt genomen.

Meer risico nemen geeft in principe een kans op een hoger rendement, maar dat is geen automatisme of vanzelfsprekendheid. Meer risico betekent ook meer kans op een lager rendement, zelfs negatief rendement.

Beleggingsrendementen zijn heel belangrijk voor pensioenfondsen. Bij de bepaling van de premie en de opbouw wordt gewerkt met lange termijnverwachtingen over rente en rendementen (zie voorgaande paragrafen). Het vervelende met lange termijnverwachtingen is: ze komen nooit uit. Dat is geen probleem als de werkelijkheid beter is dan de verwachtingen. Maar helaas is dat niet altijd het geval. Veel pensioenfondsen hadden de afgelopen jaren de verwachting dat de rente zou gaan stijgen. Het heeft tot 2021 geduurd voordat de rente stopte met dalen en weer ging stijgen. En daar hebben veel pensioenfondsen last van gehad. Je kunt pensioenfondsen niet verwijten dat hun verwachtingen niet zijn uitgekomen; niemand kan de toekomst goed voorspellen.

Wat veel pensioenfondsen wel mag worden verweten is dat ze hun deelnemers niet helemaal eerlijk hebben voorgelicht over de lage rente en hoge beleggingsrendementen. Veel pensioenfondsen hebben hun deelnemers verteld dat ze heel goed hebben belegd en daarmee hoge rendementen hebben behaald. Helaas heeft de gedaalde rente de pensioenverplichtingen hard doen stijgen waardoor de dekkingsgraden per saldo omlaag zijn gegaan. Deze pensioenfondsen doen alsof de beleggingsrendementen (dat hebben we goed gedaan) en de dalende rente (daar kunnen we niets aan doen) twee van elkaar losstaande onderwerpen zijn. De lage rente is kunstmatig en de schuld van anderen (de Europese Centrale Bank, de toezichthouder DNB).

Helaas zijn die rentedalingen niet zo kunstmatig als beweerd en bovendien zorgt een dalende rente voor vrijwel automatisch hogere beleggingsrendementen. Dat leggen we uit in het onderdeel Mythes.

Hoe werkt mijn eigen pensioenfonds?

Je kunt over deze onderwerpen veel lezen in de jaarverslagen van je eigen pensioenfonds. Jouw pensioenfonds is verplicht de details van het premiebeleid te publiceren. In het jaarverslag lees je dan ook wat de actuarieel kostendekkend premie is en hoeveel premie er daadwerkelijk is ontvangen. Dat laat dan zien of de premiedekkingsgraad boven of beneden de 100% ligt.

In het jaarverslag is ook veel informatie te vinden over het beleggingsbeleid en de beleggingsrendementen.